12 Voeding en stofwisseling 137 Zoutbalans Zouten zijn eenvoudige chemische verbindingen bestaande uit atomen die ofwel een positieve ofwel een negatieve lading hebben. Keukenzout (natriumchloride) bijvoorbeeld bestaat uit positief geladen natrium- en negatief geladen chloridenatomen. In droge toestand vormt natriumchloride kristallen, maar het lost gemakkelijk op in water, net als veel andere zouten die in het lichaam voorkomen.
Wanneer een zout oplost in water, splitst het zich in geladen deeltjes, zogeheten ionen. Deze opgeloste geladen deeltjes worden aangeduid met de verzamelnaam elektrolyten. Het gehalte (de concentratie) van elke elektrolyt in een zoutoplossing kan worden bepaald en wordt gewoonlijk uitgedrukt als de hoeveelheid in millimol per volume-eenheid van de oplossing (gewoonlijk per liter).
Elektrolyten zijn in de drie belangrijkste lichaamsvochtreservoirs opgelost : de vloeistof in de cellen, de vloeistof in de ruimte tussen de cellen en in het bloed (elektrolyten zijn eigenlijk opgelost in het serum, het vloeibare deel van het bloed). De normale elektrolytconcentraties in deze vloeistoffen variëren. Sommige elektrolyten komen in cellen in hoge concentraties voor en buiten cellen in lage concentraties. Andere elektrolyten komen in cellen in lage concentraties voor en buiten de cellen in hoge concentraties.
Om goed te functioneren, moet het lichaam de elektrolytconcentratie in elk van deze reservoirs binnen zeer nauwe grenzen stabiel houden. Dit vindt plaats door elektrolyten van en naar de cellen te transporteren. De nieren filtreren de elektrolyten in het bloed en scheiden er in de urine voldoende van uit om een evenwicht te handhaven tussen dagelijkse opname en uitscheiding.
De elektrolytconcentraties in een bloed- of urinemonster kunnen in een laboratorium worden bepaald. De arts bepaalt de elektrolytconcentraties in het bloed om vast te stellen of er sprake is van een afwijking en, als dat het geval is, om aan de hand van de resultaten te zien hoe de patiënt reageert op behandeling. De elektrolyten die het vaakst betrokken zijn bij verstoringen van de zoutbalans zijn natrium, kalium, calcium, fosfaat en magnesium. Ook chloride en bicarbonaat worden wel bepaald. De chloridenspiegel komt echter gewoonlijk overeen met de natriumspiegel, terwijl bicarbonaat een rol speelt bij verstoringen van het zuur-base-evenwicht.
De belangrijkste elektrolyten in het lichaam
Positief geladen
natrium (Na+)
kalium (K+)
calcium (Ca2+)
magnesium (Mg2+) Negatief geladen
chloride (Cl-)
fosfaten (HPO4 - en H2 PO4 -)
bicarbonaat (HCO3 -)
Natriumhuishouding
Het meeste natrium in het lichaam bevindt zich in het bloed en in de vloeistof tussen de cellen. Natrium wordt via voedsel en drinken opgenomen en via transpiratie en urine uitgescheiden. Normaal werkende nieren kunnen de in de urine uitgescheiden hoeveelheid natrium zodanig regelen dat de totale hoeveelheid natrium in het lichaam van dag tot dag weinig varieert.
Een verstoring van het evenwicht tussen natriumopname en -uitscheiding is van invloed op de totale hoeveelheid natrium in het lichaam. Veranderingen in de totale hoeveelheid natrium houden nauw verband met wijzigingen van de hoeveelheid water in het bloed. Een vermindering van de totale hoeveelheid natrium in het lichaam leidt niet noodzakelijk tot een daling van de natriumspiegel, maar zal eerder een daling van het bloedvolume tot gevolg hebben. Wanneer het bloedvolume daalt, daalt ook de bloeddruk, terwijl de frequentie van de hartslag stijgt. Er treedt duizeligheid en soms shock op.
Omgekeerd kan het bloedvolume stijgen wanneer het lichaam te veel natrium bevat. De extra vloeistof hoopt zich op in de ruimte tussen de cellen, wat leidt tot oedeem. Een teken van oedeem is zwelling van de voeten, enkels en onderbenen. Wanneer het lichaam zowel overtollig vocht als natrium kwijtraakt of opneemt, kan dit zowel het bloedvolume als de natriumspiegel beïnvloeden.
Het lichaam bewaakt de natriumspiegel en het bloedvolume voortdurend. Wanneer het natriumgehalte te hoog wordt, nemen de hersenen dorst waar en wordt de persoon tot drinken aangezet. Sensoren in de bloedvaten en nieren nemen waar wanneer het bloedvolume begint af te nemen en starten een kettingreactie die tracht de hoeveelheid vocht in het bloed te verhogen. De bijnierschors scheidt het hormoon aldosteron af dat de nieren ertoe aanzet natrium vast te houden. De hypofyse scheidt het antidiuretisch hormoon af, dat de nieren ertoe aanzet vocht vast te houden. Doordat er natrium en vocht worden vastgehouden, daalt de urineproductie. Dit leidt uiteindelijk tot een stijging van het bloedvolume, waardoor de bloeddruk weer normaal wordt. Wanneer de sensoren in de bloedvaten en nieren een stijging van de bloeddruk waarnemen en de sensoren in het hart een toename van het bloedvolume, worden de nieren aangezet meer natrium en urine uit te scheiden, waardoor het bloedvolume afneemt.
Lage natriumspiegel
Hyponatriëmie (lage natriumspiegel) wordt gedefinieerd als een natriumspiegel van minder dan 137 mmol/l bloed.
De natriumspiegel wordt te laag bij overmatige verdunning van het natrium als gevolg van een overmaat aan vocht in het lichaam. Natrium kan te sterk verdund raken bij mensen die enorme hoeveelheden water drinken, zoals soms het geval is bij bepaalde psychiatrische aandoeningen, evenals bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten aan wie intraveneus grote hoeveelheden water worden toegediend. In beide gevallen overschrijdt de hoeveelheid opgenomen vloeistof de capaciteit van de nieren om de overmaat uit te scheiden. Kleinere hoeveelheden opgenomen vocht, soms reeds bij een hoeveelheid van één liter bij dag, kunnen tot hyponatriëmie leiden bij mensen van wie de nieren niet goed functioneren, bijvoorbeeld mensen met nierinsufficiëntie. Hyponatriëmie komt ook vaak voor bij mensen met hartfalen en levercirrose, die een verhoogd bloedvolume hebben. Bij deze aandoeningen is het natrium overmatig verdund als gevolg van het verhoogde bloedvolume, hoewel de totale hoeveelheid natrium in het lichaam meestal ook gestegen is.
Hyponatriëmie treedt op bij mensen met bijnierschorsinsufficiëntie (ziekte van Addison) , die te veel natrium uitscheiden. Natriumverlies in de urine wordt veroorzaakt door een tekort aan het bijnierschorshormoon aldosteron.
Bij mensen die als gevolg van een bepaalde aandoening te weinig antidiuretisch hormoon afscheiden, is de natriumspiegel door een andere oorzaak te laag. In dat geval scheidt de hypofyse namelijk te veel antidiuretisch hormoon af. Omdat dit hormoon ervoor zorgt dat het lichaam vocht vasthoudt, wordt het natriumgehalte in het bloed lager.
Wat kan leiden tot een overmatige afscheiding van antidiuretisch hormoon?
Symptomen
De ernst van de symptomen hangt ten dele af van de snelheid waarmee de natriumspiegel daalt. Wanneer deze langzaam daalt, zijn de symptomen doorgaans minder ernstig en treden ze pas op als het gehalte buitengewoon laag wordt. Wanneer de natriumspiegel snel daalt, zijn de symptomen ernstiger en komen ze vaak zelfs bij kleine dalingen voor. Vooral de hersenen zijn gevoelig voor veranderingen in de natriumspiegel. Daardoor behoren lethargie (slaapzucht) en verwarring tot de eerste symptomen van hyponatriëmie. Bij ernstiger vormen van hyponatriëmie kunnen spiercontracties en convulsies optreden. In de ernstigste gevallen kunnen bewustzijnsverlies, coma en overlijden volgen.
Behandeling
Bij ernstige hyponatriëmie gaat het om een noodsituatie die ogenblikkelijke en intensieve behandeling vereist. Na het nemen van de nodige noodmaatregelen zal de arts de natriumspiegel langzaam met een infuus opvoeren. Te snelle stijging van de natriumspiegel kan tot blijvende hersenbeschadiging leiden.
De vloeistofopname wordt beperkt en de arts zal trachten de oorzaak van de hyponatriëmie te bepalen en weg te nemen. Als de hyponatriëmie ondanks de vochtbeperking verergert of niet verbetert, kunnen bepaalde medicamenten worden gegeven die het effect van het antidiuretisch hormoon op de nieren verminderen.
Hoge natriumspiegel
Hypernatriëmie (hoge natriumspiegel) wordt gedefinieerd als een natriumspiegel hoger dan 145 mmol/l bloed.
Bij hypernatriëmie bevat het lichaam te weinig water in verhouding tot de hoeveelheid natrium. De natriumspiegel wordt doorgaans abnormaal hoog wanneer het vochtverlies groter is dan het natriumverlies, gewoonlijk wanneer de persoon te weinig water drinkt. Een hoge natriumspiegel duidt er ofwel op dat de persoon geen dorst voelt wanneer dat eigenlijk wel zou moeten, ofwel dat hij dorst heeft maar niet genoeg water drinkt. Hypernatriëmie kan ook voorkomen bij mensen met een afwijkende nierfunctie, diarree, braken, koorts of overmatige transpiratie.
Hypernatriëmie komt vooral bij bejaarden voor. Meestal ontstaat bij ouderen minder snel dorst dan bij jongeren en is het dorstgevoel minder sterk. Ouderen die bedlegerig of dement zijn, kunnen misschien niet aan drinkwater komen, ook al hebben ze wel dorst. Ook neemt het vermogen van de nieren om urine te concentreren op hogere leeftijd af, waardoor bejaarden minder goed vocht kunnen vasthouden. Vooral ouderen die vochtafdrijvende middelen (diuretica) gebruiken, die de nieren ertoe aanzetten meer vocht uit te scheiden, lopen de kans op hypernatriëmie, vooral bij warm weer of wanneer ze ziek worden en niet genoeg water drinken. Hypernatriëmie is altijd ernstig, maar dit geldt in het bijzonder voor ouderen. Veel van de ouderen die voor deze aandoening in het ziekenhuis worden opgenomen, overlijden. Het is echter mogelijk dat het hoge sterftecijfer het gevolg is van het feit dat veel van de slachtoffers lijden aan een onderliggende ernstige ziekte die de hypernatriëmie heeft veroorzaakt.
Hypernatriëmie kan ook ontstaan doordat de nieren te veel vocht uitscheiden, zoals bij diabetes insipidus. Bij mensen met diabetes insipidus scheidt de hypofyse te weinig antidiuretisch hormoon af (onder invloed van het antidiuretisch hormoon houden de nieren vocht vast) of reageren de nieren niet goed op het hormoon. Ondanks het overmatige vochtverlies via de nieren ontstaat er bij mensen met diabetes insipidus zelden hypernatriëmie als het dorstgevoel normaal functioneert en ze voldoende te drinken hebben.
Belangrijke oorzaken van een hoge natriumspiegel
Symptomen
Net als bij hyponatriëmie zijn de belangrijkste symptomen van hypernatrië mie het gevolg van een hersenfunctiestoornis. Ernstige hypernatriëmie kan leiden tot verwardheid, spiercontracties, epileptische aanvallen, coma en overlijden.
Behandeling
Hypernatriëmie wordt behandeld door het ontbrekende vocht aan te vullen. De vloeistof wordt intraveneus toegediend, met uitzondering van zeer lichte gevallen. Om de paar uur wordt een bloedonderzoek uitgevoerd om te bepalen of er voldoende vloeistof is toegediend. De natriumspiegel wordt zeer langzaam verlaagd, omdat door te snelle correctie van de toestand blijvend hersenletsel kan ontstaan.
De arts kan extra bloed- of urineonderzoek laten uitvoeren om de oorzaak van de te hoge natriumspiegel te bepalen. Wanneer de oorzaak is vastgesteld, kan een specifiekere behandeling worden toegepast. Wanneer de persoon bijvoorbeeld diabetes insipidus heeft, kan de arts het antidiuretisch hormoon (vasopressine) geven.
Kaliumhuishouding
Kalium vervult belangrijke functies bij de celstofwisseling en bij de werking van zenuwen en spieren. In tegenstelling tot natrium bevindt het meeste kalium in het lichaam zich in de cellen, niet in de vloeistof tussen de cellen of in het bloed.
De concentratie van het kalium in het bloed moet binnen nauwe grenzen worden gehouden. Een te hoge of te lage kaliumconcentratie kan ernstige gevolgen hebben, zoals hartritmestoornissen of hartstilstand. Het in de cellen opgeslagen kalium helpt de kaliumconcentratie in het bloed constant te houden.
Net als bij andere elektrolyten is de kaliumbalans in evenwicht als de hoeveelheid kalium die via de voeding wordt ingenomen even groot is als de hoeveelheid die wordt uitgescheiden. Hoewel er via het maag-darmkanaal een zekere hoeveelheid kalium verloren gaat, verlaat het meeste kalium het lichaam via de urine. Gewoonlijk passen de nieren de uitscheiding van kalium aan veranderingen in de voedselopname aan. Door sommige geneesmiddelen en bepaalde aandoeningen wordt kalium naar of uit de cellen getransporteerd, wat ook de kaliumconcentratie in het bloed sterk beïnvloedt.
Lage kaliumspiegel
Hypokaliëmie (lage kaliumspiegel) wordt gedefinieerd als een kaliumconcentratie lager dan 3,8 mmol/l bloed.
Gezonde nieren kunnen kalium bijzonder goed vasthouden. Als de kaliumspiegel te laag wordt, is dat meestal een gevolg van het feit dat de nieren niet normaal functioneren of doordat te veel kalium is verloren via het maag-darmkanaal (door braken, diarree, chronisch gebruik van laxeermiddelen of dikkedarmpoliepen). Aangezien veel voedingsmiddelen kalium bevatten, is hypokaliëmie zelden het gevolg van een te lage opname.
Kaliumverlies via urine kan door verschillende oorzaken optreden. Veruit de meest voorkomende oorzaak is het gebruik van bepaalde soorten vochtafdrijvende middelen die de nieren ertoe aanzetten te veel natrium, water en kalium uit te scheiden. Andere oorzaken van hypokaliëmie zijn zeldzaam. Bij het Cushing-syndroom produceert de bijnierschors te grote hoeveelheden corticosteroï den (bijnierschorshormonen), waaronder aldosteron, een hormoon dat de nieren aanzet tot uitscheiding van grote hoeveelheden kalium. De nieren scheiden ook te veel kalium uit bij mensen die grote hoeveelheden drop eten of die bepaalde soorten tabak pruimen. Mensen met het syndroom van Liddle, het syndroom van Bartter en het syndroom van Fanconi worden geboren met zeldzame stoornissen in het mechanisme van de nieren voor het vasthouden van kalium.
Bepaalde geneesmiddelen als insuline en de astmamiddelen terbutaline en theofylline bevorderen het transport van kalium naar de cellen en kunnen hypokaliëmie veroorzaken. Het gebruik van deze geneesmiddelen is echter zelden de enige oorzaak van hypokaliëmie.
Symptomen
Lichte dalingen van de kaliumspiegel in het bloed veroorzaken meestal helemaal geen symptomen. Een ernstiger tekort (concentraties lager dan 3,0 mmol per liter bloed) kan leiden tot spierzwakte, spiercontracties en zelfs tot verlamming. Er kunnen hartritmestoornissen ontstaan, vooral bij mensen met een hartaandoening. Om deze reden is hypokaliëmie vooral gevaarlijk bij patiënten die het middel digoxine gebruiken.
Behandeling
Kalium kan meestal betrekkelijk gemakkelijk worden aangevuld door de consumptie van kaliumrijke voedingsmiddelen of door oraal gebruik van kaliumzouten (kaliumchloride). Omdat kalium het maag-darmkanaal kan irriteren, worden kaliumsupplementen verschillende keren per dag in kleine doses bij het eten gegeven in plaats van in een grote dosis ineens.
De meeste mensen die vochtafdrijvende middelen gebruiken, hoeven geen kaliumsupplementen te nemen. Desondanks zal de arts periodiek de kaliumspiegel controleren, zodat indien nodig de medicatie kan worden aangepast.
Bij een ernstig kaliumtekort kan kalium intraveneus worden toegediend. Dit dient met zorg te geschieden en gebeurt meestal uitsluitend in het ziekenhuis om te voorkomen dat de kaliumspiegel te hoog wordt.
Kaliumbronnen
Hoge kaliumspiegel
Hyperkaliëmie (hoge kaliumspiegel) wordt gedefinieerd als een kaliumconcentratie hoger dan 5,2 mmol/l bloed.
In het algemeen is een hoge kaliumspiegel gevaarlijker dan een lage. Vanaf een kaliumconcentratie van 5,5 mmol per liter bloed wordt het prikkelgeleidingssysteem van het hart aangetast. Als de kaliumspiegel nog verder stijgt, ontstaan er hartritmestoornissen en kan hartstilstand optreden.
Hyperkaliëmie ontstaat gewoonlijk wanneer de nieren niet voldoende kalium uitscheiden. Het gebruik van geneesmiddelen die de uitscheiding van kalium door de nieren blokkeren, zoals triamtereen, spironolacton en 'angiotensin-converting enzyme (ACE)'-remmers, is waarschijnlijk de meest voorkomende oorzaak van lichte hyperkaliëmie. Hyperkaliëmie kan ook worden veroorzaakt door de ziekte van Addison. Bij deze aandoening produceren de bijnieren onvoldoende hormonen die de nieren ertoe aanzetten kalium uit te scheiden. De ziekte van Addison is een steeds vaker voorkomende oorzaak van hyperkalië mie door het groeiende aantal aidspatiënten met bijnierproblemen.
Gedeeltelijke of volledige nierinsufficiëntie kan tot ernstige hyperkaliëmie leiden. Daarom moeten patiën ten met een slechte nierfunctie in het algemeen kaliumrijk voedsel vermijden.
Hyperkaliëmie kan ook ontstaan wanneer er plotseling een grote hoeveelheid kalium vrijkomt uit de voorraad in de cellen. Dit kan gebeuren als er een grote hoeveelheid spierweefsel wordt vernietigd (bijvoorbeeld bij letsel als gevolg van verbrijzeling), bij zware verbranding of bij een overdosis crack. De snelle instroom van kalium in de bloedbaan kan het uitscheidingsvermogen van de nieren overbelasten en tot levensbedreigende hyperkaliëmie leiden.
Symptomen
Lichte hyperkaliëmie veroorzaakt weinig of geen symptomen. Meestal wordt hyperkaliëmie voor het eerst vastgesteld bij routinebloedonderzoek of wanneer de arts veranderingen opmerkt op een elektrocardiogram. Soms doen zich symptomen voor als een onregelmatige hartslag, die als hartkloppingen kunnen worden gevoeld.
Behandeling
Onmiddellijke behandeling is noodzakelijk wanneer de kaliumspiegel hoger wordt dan 5 mmol per liter bij iemand met een slechte nierfunctie of hoger dan 6 mmol/l bij iemand met een normale nierfunctie. Kalium kan uit het lichaam worden verwijderd via het maag-darmkanaal, via de nieren of door dialyse. Als de nieren normaal functioneren, kan een diureticum worden gegeven om de kaliumuitscheiding te verhogen.
Wanneer nog sneller behandeling nodig is, kan een intraveneuze oplossing worden toegediend die calcium, glucose of insuline bevat. Calcium helpt om het hart te beschermen tegen de gevolgen van een hoge kaliumspiegel, maar dit effect houdt slechts enkele minuten aan. Glucose en insuline zorgen ervoor dat kalium uit het bloed in de cellen wordt opgenomen, waardoor de kaliumspiegel daalt. Als deze maatregelen niet toereikend zijn of als er sprake is van nierinsufficiëntie, kan dialyse noodzakelijk zijn.
Wanneer een zout oplost in water, splitst het zich in geladen deeltjes, zogeheten ionen. Deze opgeloste geladen deeltjes worden aangeduid met de verzamelnaam elektrolyten. Het gehalte (de concentratie) van elke elektrolyt in een zoutoplossing kan worden bepaald en wordt gewoonlijk uitgedrukt als de hoeveelheid in millimol per volume-eenheid van de oplossing (gewoonlijk per liter).
Elektrolyten zijn in de drie belangrijkste lichaamsvochtreservoirs opgelost : de vloeistof in de cellen, de vloeistof in de ruimte tussen de cellen en in het bloed (elektrolyten zijn eigenlijk opgelost in het serum, het vloeibare deel van het bloed). De normale elektrolytconcentraties in deze vloeistoffen variëren. Sommige elektrolyten komen in cellen in hoge concentraties voor en buiten cellen in lage concentraties. Andere elektrolyten komen in cellen in lage concentraties voor en buiten de cellen in hoge concentraties.
Om goed te functioneren, moet het lichaam de elektrolytconcentratie in elk van deze reservoirs binnen zeer nauwe grenzen stabiel houden. Dit vindt plaats door elektrolyten van en naar de cellen te transporteren. De nieren filtreren de elektrolyten in het bloed en scheiden er in de urine voldoende van uit om een evenwicht te handhaven tussen dagelijkse opname en uitscheiding.
De elektrolytconcentraties in een bloed- of urinemonster kunnen in een laboratorium worden bepaald. De arts bepaalt de elektrolytconcentraties in het bloed om vast te stellen of er sprake is van een afwijking en, als dat het geval is, om aan de hand van de resultaten te zien hoe de patiënt reageert op behandeling. De elektrolyten die het vaakst betrokken zijn bij verstoringen van de zoutbalans zijn natrium, kalium, calcium, fosfaat en magnesium. Ook chloride en bicarbonaat worden wel bepaald. De chloridenspiegel komt echter gewoonlijk overeen met de natriumspiegel, terwijl bicarbonaat een rol speelt bij verstoringen van het zuur-base-evenwicht.
De belangrijkste elektrolyten in het lichaam
Positief geladen
natrium (Na+)
kalium (K+)
calcium (Ca2+)
magnesium (Mg2+) Negatief geladen
chloride (Cl-)
fosfaten (HPO4 - en H2 PO4 -)
bicarbonaat (HCO3 -)
Natriumhuishouding
Het meeste natrium in het lichaam bevindt zich in het bloed en in de vloeistof tussen de cellen. Natrium wordt via voedsel en drinken opgenomen en via transpiratie en urine uitgescheiden. Normaal werkende nieren kunnen de in de urine uitgescheiden hoeveelheid natrium zodanig regelen dat de totale hoeveelheid natrium in het lichaam van dag tot dag weinig varieert.
Een verstoring van het evenwicht tussen natriumopname en -uitscheiding is van invloed op de totale hoeveelheid natrium in het lichaam. Veranderingen in de totale hoeveelheid natrium houden nauw verband met wijzigingen van de hoeveelheid water in het bloed. Een vermindering van de totale hoeveelheid natrium in het lichaam leidt niet noodzakelijk tot een daling van de natriumspiegel, maar zal eerder een daling van het bloedvolume tot gevolg hebben. Wanneer het bloedvolume daalt, daalt ook de bloeddruk, terwijl de frequentie van de hartslag stijgt. Er treedt duizeligheid en soms shock op.
Omgekeerd kan het bloedvolume stijgen wanneer het lichaam te veel natrium bevat. De extra vloeistof hoopt zich op in de ruimte tussen de cellen, wat leidt tot oedeem. Een teken van oedeem is zwelling van de voeten, enkels en onderbenen. Wanneer het lichaam zowel overtollig vocht als natrium kwijtraakt of opneemt, kan dit zowel het bloedvolume als de natriumspiegel beïnvloeden.
Het lichaam bewaakt de natriumspiegel en het bloedvolume voortdurend. Wanneer het natriumgehalte te hoog wordt, nemen de hersenen dorst waar en wordt de persoon tot drinken aangezet. Sensoren in de bloedvaten en nieren nemen waar wanneer het bloedvolume begint af te nemen en starten een kettingreactie die tracht de hoeveelheid vocht in het bloed te verhogen. De bijnierschors scheidt het hormoon aldosteron af dat de nieren ertoe aanzet natrium vast te houden. De hypofyse scheidt het antidiuretisch hormoon af, dat de nieren ertoe aanzet vocht vast te houden. Doordat er natrium en vocht worden vastgehouden, daalt de urineproductie. Dit leidt uiteindelijk tot een stijging van het bloedvolume, waardoor de bloeddruk weer normaal wordt. Wanneer de sensoren in de bloedvaten en nieren een stijging van de bloeddruk waarnemen en de sensoren in het hart een toename van het bloedvolume, worden de nieren aangezet meer natrium en urine uit te scheiden, waardoor het bloedvolume afneemt.
Lage natriumspiegel
Hyponatriëmie (lage natriumspiegel) wordt gedefinieerd als een natriumspiegel van minder dan 137 mmol/l bloed.
De natriumspiegel wordt te laag bij overmatige verdunning van het natrium als gevolg van een overmaat aan vocht in het lichaam. Natrium kan te sterk verdund raken bij mensen die enorme hoeveelheden water drinken, zoals soms het geval is bij bepaalde psychiatrische aandoeningen, evenals bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten aan wie intraveneus grote hoeveelheden water worden toegediend. In beide gevallen overschrijdt de hoeveelheid opgenomen vloeistof de capaciteit van de nieren om de overmaat uit te scheiden. Kleinere hoeveelheden opgenomen vocht, soms reeds bij een hoeveelheid van één liter bij dag, kunnen tot hyponatriëmie leiden bij mensen van wie de nieren niet goed functioneren, bijvoorbeeld mensen met nierinsufficiëntie. Hyponatriëmie komt ook vaak voor bij mensen met hartfalen en levercirrose, die een verhoogd bloedvolume hebben. Bij deze aandoeningen is het natrium overmatig verdund als gevolg van het verhoogde bloedvolume, hoewel de totale hoeveelheid natrium in het lichaam meestal ook gestegen is.
Hyponatriëmie treedt op bij mensen met bijnierschorsinsufficiëntie (ziekte van Addison) , die te veel natrium uitscheiden. Natriumverlies in de urine wordt veroorzaakt door een tekort aan het bijnierschorshormoon aldosteron.
Bij mensen die als gevolg van een bepaalde aandoening te weinig antidiuretisch hormoon afscheiden, is de natriumspiegel door een andere oorzaak te laag. In dat geval scheidt de hypofyse namelijk te veel antidiuretisch hormoon af. Omdat dit hormoon ervoor zorgt dat het lichaam vocht vasthoudt, wordt het natriumgehalte in het bloed lager.
Wat kan leiden tot een overmatige afscheiding van antidiuretisch hormoon?
- hersenvliesontsteking (meningitis) en hersenontsteking (encefalitis)
- hersentumoren
- psychose
- longaandoeningen (waaronder longontsteking en acute ademhalingsinsufficiëntie)
- kanker (vooral van de long of alvleesklier)
- geneesmiddelen
- chloorpropamide (een middel dat de bloedglucosespiegel verlaagt)
- carbamazepine (een middel tegen epileptische aanvallen)
- vincristine (een middel tegen kanker)
- clofibraat (een cholesterolverlagend middel)
- antipsychotica
- aspirine, ibuprofen en veel vrij verkrijgbare pijnstillers
- vasopressine en oxytocine (synthetische antidiuretische hormonen)
Symptomen
De ernst van de symptomen hangt ten dele af van de snelheid waarmee de natriumspiegel daalt. Wanneer deze langzaam daalt, zijn de symptomen doorgaans minder ernstig en treden ze pas op als het gehalte buitengewoon laag wordt. Wanneer de natriumspiegel snel daalt, zijn de symptomen ernstiger en komen ze vaak zelfs bij kleine dalingen voor. Vooral de hersenen zijn gevoelig voor veranderingen in de natriumspiegel. Daardoor behoren lethargie (slaapzucht) en verwarring tot de eerste symptomen van hyponatriëmie. Bij ernstiger vormen van hyponatriëmie kunnen spiercontracties en convulsies optreden. In de ernstigste gevallen kunnen bewustzijnsverlies, coma en overlijden volgen.
Behandeling
Bij ernstige hyponatriëmie gaat het om een noodsituatie die ogenblikkelijke en intensieve behandeling vereist. Na het nemen van de nodige noodmaatregelen zal de arts de natriumspiegel langzaam met een infuus opvoeren. Te snelle stijging van de natriumspiegel kan tot blijvende hersenbeschadiging leiden.
De vloeistofopname wordt beperkt en de arts zal trachten de oorzaak van de hyponatriëmie te bepalen en weg te nemen. Als de hyponatriëmie ondanks de vochtbeperking verergert of niet verbetert, kunnen bepaalde medicamenten worden gegeven die het effect van het antidiuretisch hormoon op de nieren verminderen.
Hoge natriumspiegel
Hypernatriëmie (hoge natriumspiegel) wordt gedefinieerd als een natriumspiegel hoger dan 145 mmol/l bloed.
Bij hypernatriëmie bevat het lichaam te weinig water in verhouding tot de hoeveelheid natrium. De natriumspiegel wordt doorgaans abnormaal hoog wanneer het vochtverlies groter is dan het natriumverlies, gewoonlijk wanneer de persoon te weinig water drinkt. Een hoge natriumspiegel duidt er ofwel op dat de persoon geen dorst voelt wanneer dat eigenlijk wel zou moeten, ofwel dat hij dorst heeft maar niet genoeg water drinkt. Hypernatriëmie kan ook voorkomen bij mensen met een afwijkende nierfunctie, diarree, braken, koorts of overmatige transpiratie.
Hypernatriëmie komt vooral bij bejaarden voor. Meestal ontstaat bij ouderen minder snel dorst dan bij jongeren en is het dorstgevoel minder sterk. Ouderen die bedlegerig of dement zijn, kunnen misschien niet aan drinkwater komen, ook al hebben ze wel dorst. Ook neemt het vermogen van de nieren om urine te concentreren op hogere leeftijd af, waardoor bejaarden minder goed vocht kunnen vasthouden. Vooral ouderen die vochtafdrijvende middelen (diuretica) gebruiken, die de nieren ertoe aanzetten meer vocht uit te scheiden, lopen de kans op hypernatriëmie, vooral bij warm weer of wanneer ze ziek worden en niet genoeg water drinken. Hypernatriëmie is altijd ernstig, maar dit geldt in het bijzonder voor ouderen. Veel van de ouderen die voor deze aandoening in het ziekenhuis worden opgenomen, overlijden. Het is echter mogelijk dat het hoge sterftecijfer het gevolg is van het feit dat veel van de slachtoffers lijden aan een onderliggende ernstige ziekte die de hypernatriëmie heeft veroorzaakt.
Hypernatriëmie kan ook ontstaan doordat de nieren te veel vocht uitscheiden, zoals bij diabetes insipidus. Bij mensen met diabetes insipidus scheidt de hypofyse te weinig antidiuretisch hormoon af (onder invloed van het antidiuretisch hormoon houden de nieren vocht vast) of reageren de nieren niet goed op het hormoon. Ondanks het overmatige vochtverlies via de nieren ontstaat er bij mensen met diabetes insipidus zelden hypernatriëmie als het dorstgevoel normaal functioneert en ze voldoende te drinken hebben.
Belangrijke oorzaken van een hoge natriumspiegel
- hoofdletsel of neurochirurgische ingreep met betrekking tot de hypofyse
- stoornissen die verband houden met andere elektrolyten (hoge calciumspiegel en lage kaliumspiegel)
- gebruik van geneesmiddelen als lithium of vochtafdrijvende middelen (diuretica)
- overmatig vochtverlies (diarree, koorts, overmatige transpiratie)
- sikkelcelziekte
- diabetes insipidus
- onvoldoende drinken (vooral in combinatie met een van de andere oorzaken)
Symptomen
Net als bij hyponatriëmie zijn de belangrijkste symptomen van hypernatrië mie het gevolg van een hersenfunctiestoornis. Ernstige hypernatriëmie kan leiden tot verwardheid, spiercontracties, epileptische aanvallen, coma en overlijden.
Behandeling
Hypernatriëmie wordt behandeld door het ontbrekende vocht aan te vullen. De vloeistof wordt intraveneus toegediend, met uitzondering van zeer lichte gevallen. Om de paar uur wordt een bloedonderzoek uitgevoerd om te bepalen of er voldoende vloeistof is toegediend. De natriumspiegel wordt zeer langzaam verlaagd, omdat door te snelle correctie van de toestand blijvend hersenletsel kan ontstaan.
De arts kan extra bloed- of urineonderzoek laten uitvoeren om de oorzaak van de te hoge natriumspiegel te bepalen. Wanneer de oorzaak is vastgesteld, kan een specifiekere behandeling worden toegepast. Wanneer de persoon bijvoorbeeld diabetes insipidus heeft, kan de arts het antidiuretisch hormoon (vasopressine) geven.
Kaliumhuishouding
Kalium vervult belangrijke functies bij de celstofwisseling en bij de werking van zenuwen en spieren. In tegenstelling tot natrium bevindt het meeste kalium in het lichaam zich in de cellen, niet in de vloeistof tussen de cellen of in het bloed.
De concentratie van het kalium in het bloed moet binnen nauwe grenzen worden gehouden. Een te hoge of te lage kaliumconcentratie kan ernstige gevolgen hebben, zoals hartritmestoornissen of hartstilstand. Het in de cellen opgeslagen kalium helpt de kaliumconcentratie in het bloed constant te houden.
Net als bij andere elektrolyten is de kaliumbalans in evenwicht als de hoeveelheid kalium die via de voeding wordt ingenomen even groot is als de hoeveelheid die wordt uitgescheiden. Hoewel er via het maag-darmkanaal een zekere hoeveelheid kalium verloren gaat, verlaat het meeste kalium het lichaam via de urine. Gewoonlijk passen de nieren de uitscheiding van kalium aan veranderingen in de voedselopname aan. Door sommige geneesmiddelen en bepaalde aandoeningen wordt kalium naar of uit de cellen getransporteerd, wat ook de kaliumconcentratie in het bloed sterk beïnvloedt.
Lage kaliumspiegel
Hypokaliëmie (lage kaliumspiegel) wordt gedefinieerd als een kaliumconcentratie lager dan 3,8 mmol/l bloed.
Gezonde nieren kunnen kalium bijzonder goed vasthouden. Als de kaliumspiegel te laag wordt, is dat meestal een gevolg van het feit dat de nieren niet normaal functioneren of doordat te veel kalium is verloren via het maag-darmkanaal (door braken, diarree, chronisch gebruik van laxeermiddelen of dikkedarmpoliepen). Aangezien veel voedingsmiddelen kalium bevatten, is hypokaliëmie zelden het gevolg van een te lage opname.
Kaliumverlies via urine kan door verschillende oorzaken optreden. Veruit de meest voorkomende oorzaak is het gebruik van bepaalde soorten vochtafdrijvende middelen die de nieren ertoe aanzetten te veel natrium, water en kalium uit te scheiden. Andere oorzaken van hypokaliëmie zijn zeldzaam. Bij het Cushing-syndroom produceert de bijnierschors te grote hoeveelheden corticosteroï den (bijnierschorshormonen), waaronder aldosteron, een hormoon dat de nieren aanzet tot uitscheiding van grote hoeveelheden kalium. De nieren scheiden ook te veel kalium uit bij mensen die grote hoeveelheden drop eten of die bepaalde soorten tabak pruimen. Mensen met het syndroom van Liddle, het syndroom van Bartter en het syndroom van Fanconi worden geboren met zeldzame stoornissen in het mechanisme van de nieren voor het vasthouden van kalium.
Bepaalde geneesmiddelen als insuline en de astmamiddelen terbutaline en theofylline bevorderen het transport van kalium naar de cellen en kunnen hypokaliëmie veroorzaken. Het gebruik van deze geneesmiddelen is echter zelden de enige oorzaak van hypokaliëmie.
Symptomen
Lichte dalingen van de kaliumspiegel in het bloed veroorzaken meestal helemaal geen symptomen. Een ernstiger tekort (concentraties lager dan 3,0 mmol per liter bloed) kan leiden tot spierzwakte, spiercontracties en zelfs tot verlamming. Er kunnen hartritmestoornissen ontstaan, vooral bij mensen met een hartaandoening. Om deze reden is hypokaliëmie vooral gevaarlijk bij patiënten die het middel digoxine gebruiken.
Behandeling
Kalium kan meestal betrekkelijk gemakkelijk worden aangevuld door de consumptie van kaliumrijke voedingsmiddelen of door oraal gebruik van kaliumzouten (kaliumchloride). Omdat kalium het maag-darmkanaal kan irriteren, worden kaliumsupplementen verschillende keren per dag in kleine doses bij het eten gegeven in plaats van in een grote dosis ineens.
De meeste mensen die vochtafdrijvende middelen gebruiken, hoeven geen kaliumsupplementen te nemen. Desondanks zal de arts periodiek de kaliumspiegel controleren, zodat indien nodig de medicatie kan worden aangepast.
Bij een ernstig kaliumtekort kan kalium intraveneus worden toegediend. Dit dient met zorg te geschieden en gebeurt meestal uitsluitend in het ziekenhuis om te voorkomen dat de kaliumspiegel te hoog wordt.
Kaliumbronnen
- kaliumsupplementen
- zoutvervangende middelen (kaliumchloride)
- bananen
- tomaten
- sinaasappels
- meloenen
- aardappelen en zoete aardappelen
- spruitjes, boerenkool, spinazie en andere groene bladgroenten
- de meeste erwten- en bonensoorten
Hoge kaliumspiegel
Hyperkaliëmie (hoge kaliumspiegel) wordt gedefinieerd als een kaliumconcentratie hoger dan 5,2 mmol/l bloed.
In het algemeen is een hoge kaliumspiegel gevaarlijker dan een lage. Vanaf een kaliumconcentratie van 5,5 mmol per liter bloed wordt het prikkelgeleidingssysteem van het hart aangetast. Als de kaliumspiegel nog verder stijgt, ontstaan er hartritmestoornissen en kan hartstilstand optreden.
Hyperkaliëmie ontstaat gewoonlijk wanneer de nieren niet voldoende kalium uitscheiden. Het gebruik van geneesmiddelen die de uitscheiding van kalium door de nieren blokkeren, zoals triamtereen, spironolacton en 'angiotensin-converting enzyme (ACE)'-remmers, is waarschijnlijk de meest voorkomende oorzaak van lichte hyperkaliëmie. Hyperkaliëmie kan ook worden veroorzaakt door de ziekte van Addison. Bij deze aandoening produceren de bijnieren onvoldoende hormonen die de nieren ertoe aanzetten kalium uit te scheiden. De ziekte van Addison is een steeds vaker voorkomende oorzaak van hyperkalië mie door het groeiende aantal aidspatiënten met bijnierproblemen.
Gedeeltelijke of volledige nierinsufficiëntie kan tot ernstige hyperkaliëmie leiden. Daarom moeten patiën ten met een slechte nierfunctie in het algemeen kaliumrijk voedsel vermijden.
Hyperkaliëmie kan ook ontstaan wanneer er plotseling een grote hoeveelheid kalium vrijkomt uit de voorraad in de cellen. Dit kan gebeuren als er een grote hoeveelheid spierweefsel wordt vernietigd (bijvoorbeeld bij letsel als gevolg van verbrijzeling), bij zware verbranding of bij een overdosis crack. De snelle instroom van kalium in de bloedbaan kan het uitscheidingsvermogen van de nieren overbelasten en tot levensbedreigende hyperkaliëmie leiden.
Symptomen
Lichte hyperkaliëmie veroorzaakt weinig of geen symptomen. Meestal wordt hyperkaliëmie voor het eerst vastgesteld bij routinebloedonderzoek of wanneer de arts veranderingen opmerkt op een elektrocardiogram. Soms doen zich symptomen voor als een onregelmatige hartslag, die als hartkloppingen kunnen worden gevoeld.
Behandeling
Onmiddellijke behandeling is noodzakelijk wanneer de kaliumspiegel hoger wordt dan 5 mmol per liter bij iemand met een slechte nierfunctie of hoger dan 6 mmol/l bij iemand met een normale nierfunctie. Kalium kan uit het lichaam worden verwijderd via het maag-darmkanaal, via de nieren of door dialyse. Als de nieren normaal functioneren, kan een diureticum worden gegeven om de kaliumuitscheiding te verhogen.
Wanneer nog sneller behandeling nodig is, kan een intraveneuze oplossing worden toegediend die calcium, glucose of insuline bevat. Calcium helpt om het hart te beschermen tegen de gevolgen van een hoge kaliumspiegel, maar dit effect houdt slechts enkele minuten aan. Glucose en insuline zorgen ervoor dat kalium uit het bloed in de cellen wordt opgenomen, waardoor de kaliumspiegel daalt. Als deze maatregelen niet toereikend zijn of als er sprake is van nierinsufficiëntie, kan dialyse noodzakelijk zijn.
Comment