Informatie over spijsvertering

Collapse
X
 
  • Filter
  • Time
  • Show
Clear All
new posts

  • Informatie over spijsvertering

    Ik ben wat huiswerk aan het maken en kwam dit tegen als examenstof biologie:

    Voedingsstoffen zijn de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen. Ze worden gebruikt als bouwstoffen, brandstoffen, reservestoffen en beschermende stoffen. De voedingsstoffen zijn in te delen in eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen (zouten) en vitamines. Eiwitten zijn bouwstoffen en brandstoffen. Ze kunnen niet worden opgeslagen als reservestoffen. Koolhydraten zijn brandstoffen. Vetten zijn vooral brandstoffen, maar worden ook gebruikt als bouwstoffen en reservestoffen. Water is een bouwstof. Mineralen zijn bouwstoffen en beschermende stoffen. Vitamines zijn bouwstoffen en beschermende stoffen. De voedingswijzer van het voedingscentrum geeft aan wat gezonde voeding is. De voedingswijzer bestaat uit vier groepen. Van elke groep moet je elke dag wat eten.
    Om er voor te zorgen dat schimmels en bacteriën (micro-organismen) voedsel niet bederven, moet voedsel geconserveerd worden.
    Het conserveren van voedsel kan door het bij een lage temperatuur te bewaren. De micro-organismen zijn dan niet actief en kunnen zich niet delen.

    Door voedsel te verhitten wordt het ook geconserveerd. Dit kan door te pasteuriseren of door te steriliseren. Pasteuriseren vindt op een lagere temperatuur plaats dan steriliseren. Bij pasteuriseren gaan dan ook niet alle micro-organismen dood. Bij steriliseren gaan de micro-organismen bijna allemaal dood. Het verhitte voedsel wordt zo snel mogelijk luchtdicht verpakt zodat er geen nieuwe micro-organismen op terechtkunnen komen.
    Er kunnen ook conserveermiddelen worden toegevoegd om voedsel te conserveren. Er bestaan natuurlijke en kunstmatige conserveermiddelen. Azijn, suiker en zout zijn natuurlijke conserveermiddelen. Kunstmatige conserveermiddelen worden, net als kleur-, geur- en smaakstoffen, additieven genoemd.
    Het verteringstelsel bestaat uit het darmkanaal en een aantal verteringsklieren. De spieren in de wand van het darmkanaal zorgen er voor dat voedsel door het darmkanaal beweegt. Het afwisselend samentrekken van deze spieren heet darmperistaltiek.
    Door het kauwen wordt het voedsel in de mond in kleinere stukjes verdeeld, zodat het totale oppervlak van het voedsel wordt vergroot en enzymen beter op het voedsel kunnen inwerken. In drie paar speekselklieren in de mond wordt speeksel geproduceerd. Speeksel bestaat uit slijm en het enzym amylase. Door het slijm in het speeksel worden de voedselbrokken gladder en gaat het inslikken makkelijker. Het enzym zorgt voor de vertering van een deel van het zetmeel.
    De tong duwt voedsel naar de keelholte. Daardoor treedt de slikreflex in werking. De huig sluit de neusholte af en het strotklepje sluit de luchtpijp af. Het voedsel kan dan alleen de slokdarm in. De peristaltische beweging van de slokdarm zorgt er voor dat het voedsel bij de maag komt.
    Klieren in de wand van de maag voegen maagsap toe aan het ingeslikte voedsel. Maagsap bestaat uit water, zoutzuur en het inactieve pro-enzym pepsinogeen. Het zoutzuur dood bacteriën die in het voedsel zitten. Pepsinogeen wordt door zoutzuur geactiveerd tot pepsine. Onder invloed van het enzym pepsine worden eiwitmoleculen gesplitst in aminozuurketens (polypeptiden). De kringspier aan het einde van de maag (maagportier) laat kleine beetjes voedsel door. Het voedsel komt dan in de twaalfvingerige darm. Daar komen gal en alvleessap bij het voedsel.
    Gal wordt gemaakt in de lever en tijdelijk opgeslagen in de galblaas. Gal bevat galkleurstoffen die een bruine kleur aan de ontlasting geven en galzure zouten die vetdruppels in kleinere druppels verdelen (emulgeren). Alvleessap wordt gemaakt in de alvleesklier en bevat onder andere de enzymen amylase, trypsine, peptidasen en lipase. Amylase zorgt voor de verdere afbraak van zetmeel tot maltose, trypsine splitst moleculen van lange polypeptiden tot korte peptiden, peptidasen breken deze verteringsproducten verder af tot dipeptiden en lipase splitst vetmoleculen.
    Het voedsel gaat door naar de dunne darm. In de wand van de dunne darm liggen darmsapklieren die darmsap maken. Het darmsap bevat de enzymen maltase, sacharase, lactase en peptidasen. Maltase voltooit de vertering van zetmeel, sacharase verteert sacharose (riet- of bietsuiker), lactase verteert lactose (melksuiker) en peptidasen voltooien de vertering van eiwitten.
    De wand van de dunne darm is erg geplooid. Op de darmplooien staan darmvlokken. De buitenste laag cellen van de darmvlokken wordt het darmepitheel genoemd. De cellen van het darmepitheel hebben heel veel kleine uitstulpingen, zodat het oppervlak voor de opname van stoffen erg groot is. Het darmepitheel neemt stoffen op door middel van actief transport.
    In de darmvlokken liggen haarvaten en lymfevaten. In de haarvaten wordt water met de daarin opgeloste verteringsproducten opnemen. De vetten die uit grote vetzuurmoleculen zijn gevormd worden in de lymfe in de lymfevaten opgenomen. Alle haarvaten komen uit in de poortader. Via de poortader gaat het bloed naar de lever.
    De voedselresten die niet verteerd zijn komen in de dikke darm. Vlak onder de plaats waar de dunne darm in de dikke darm overgaat, ligt de blinde darm. Onder aan de blinde darm zit het wormvormig aanhangsel (appendix).
    De bacteriën die in de dikke darm zitten, produceren onder andere een enzym waardoor cellulose wordt verteerd en omgezet in glucose. Ook zitten er bacteriën in de dikke darm die vitamines (waaronder vitamine K) produceren. Water, glucose en vitamine K worden in de dikke darm opgenomen. Aan het einde van de dikke darm zit de endeldarm. Daar worden de voedselresten opgeslagen voor ze het lichaam via de anus verlaten (ontlasting).


    Misschien vind iemand het wel leuk om te lezen

Sidebar top desktop

Collapse

Actieve discussies

Collapse

Working...
X