Ik doe het niet maar misschien voor de informatie voor mensen is het wel makkelijk....hoe insuline te spuiten.
Het toedienen van insuline
Insuline wordt toegediend daar middel van een onderhuidse injectie. Bij een juiste injectietechniek zal de insuline in het onderhuidse vetweefsel zo dicht mogelijk bij de spierlaag worden gespoten, waarna opname in het bloed kan plaatsvinden.
Bij het injecteren met men letten op:
1. Spuit de insuline niet te diep (dat wil zeggen niet in de spier): spuiten in een spier is pijnlijk en bovendien zal de insuline hierdoor sneller worden opgenomen, waardoor de werkingsduur korter wordt.
2. Spuit ook niet oppervlakkig: bij een te oppervlakkige injectie blijft de insuline te lang in het onderhuidse vetweefsel aanwezig, zodat ze trager wordt opgenomen. Oppervlakkige injecties kunnen leiden tot verdikkingen.
3. Spuit niet steeds op dezelfde plaats: injecties die te veel op dezelfde plaats worden gegeven, kunnen de vorming van onderhuids littekenweefsel stimuleren, waardoor de insuline trager en slechter wordt opgenomen.
4. Houdt de naald zo stil mogelijk ter voorkoming van blauwe plekken.
Het onderhuidse vetweefsel
De dikte van het onderhuidse vetweefsel is bij mensen verschillend. Bovendien zijn er ook nog eens verschillen in de verdeling van het vetweefsel over het gehele lichaam. Het vetweefsel zit op sommige plaatsen wat vaster op de onderlaag dan ergens anders. Bij vrouwen zal in het algemeen het vetweefsel op de buik vrij los zitten, terwijl op de bovenbenen wat moeilijker valt op te pakken. Bij mannen is het vetweefsel op het bovenbeen in de regel dunner en losser. Getrainde mensen hebben meestal weinig onderhuids vetweefsel en de huidlaag zit in de regel bij hen strak om de spieren.
Injectietechniek
De meest gebruikte injectietechniek, met name bij insulinepennen, is het loodrecht injecteren in een brede huidplooi. Deze injectietechniek verdient de voorkeur als het onderhuidse vetweefsel tamelijk stevig aan de onderliggende spierlaag vastzit. Bij deze injectietechniek wordt een huidplooi tussen duim en vingers opgenomen. De naald wordt loodrecht ingebracht in het midden van de plooi. De insuline wordt ingespoten terwijl men de huidplooi vasthoudt. (zie tekening A)
Doet men dit laatste niet dan is er een kans dat de naald in de spier terechtkomt, wanneer de onderhuidse vetlaag te dun is (zie tekening B).
Wanneer men geen vaste hand heeft, zal men de huidplooi los moeten laten en de pen dicht bij de huid moeten vastpakken om de naald stil in de injectieplaats te houden. Bij een loodrechte injectie in vrij los onderhuids vetweefsel waar men alleen maar een smalle huidplooi kan opnemen, behoeft men de huidplooi niet vast te houden. De huidplooi wordt echter vaak om psychologische redenen vastgehouden: men is bang dat de naald te diep komt. De naald moet op het hoogste punt van de plooi ingebracht worden, waarna men de plooi langzaam laat zakken. Als men de plooi blijft vasthouden is de kans op een oppervlakkige injectie erg groot (zie tekening D). Deze techniek kan alleen worden toegepast als de naald korter is dan het onderhuidse vetweefsel dik is. In dit geval kan men ook injecteren zonder een huidplooi op te nemen (zie tekening C). Een voordeel hierbij is dat men met de vrijgekomen hand de onderzijde van de insulinepen kan vasthouden.
Als het onderhuidse vetweefsel dunner is dan de naald lang is, kan de schuine techniek worden toegepast. De naald wordt hierbij onder een hoek van 45 graden aan de voet van een smalle huidplooi door de huid geprikt. Bij deze techniek dient de opening van de naald zo gedraaid te zijn dat men er als het ware in kijkt, om de scherpe punt het eerst door de huid te laten gaan (zie tekening E). Een probleem bij deze techniek is dat vele mensen niet kunnen zien aan welke kant de opening van de naald zit.
Een nieuwe kortere naald
Een andere manier van injecteren bij dun onderhuids vetweefsel is het loodrecht injecteren met kortere naalden. Voor het gebruik op de pen is nu ook een 5 mm naaldje beschikbaar, NovoFine 5 mm. Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van een 5 mm naaldje de kansen op prikken in een spier nagenoeg uitsluit. Omdat bovendien de wanden van het naaldje dunner zijn, is de opening waardoor de insuline stroomt, groter dan bij de andere naaldjes. Dit betekent dat er minder druk uitgeoefend hoeft te worden bij het injecteren. Doordat het ultrascherpe naaldje gepolijst is, en voorzien van een glad siliconenlaagje, is er nauwelijks sprake van wrijving. Allemaal technische aspecten waardoor de injectie door de meeste mensen als pijnloos wordt ervaren.
Het injecteren
Onafhankelijk van de gekozen injectietechniek dient men als volgt te injecteren:
- insuline gebruiken die op kamertemperatuur is (minder pijn);
- de naald in zijn geheel inbrengen;
- de naald zo stil mogelijk houden;
- de insuline langzaam inspuiten;
- de naald vervolgens 3 seconden laten zitten;
- drukknop ingedrukt houden totdat de naald uit de huid is getrokken;
- de naald er in dezelfde richting uit halen zoals hij in de huid is gestoken. De naaldlengte
Bij de verschillende injectietechnieken behoort een naaldlengte passend bij de dikte van het onderhuidse vetweefsel. Door met duim en wijsvinger stevig een smalle plooi op te nemen, meet men de dubbele dikte van het onderhuidse vetweefsel (zie tekening F, hierbij is K de naaldlengte bij schuine techniek en L de naaldlengte bij loodrechttechniek). Bij de loodrechttechniek moet de naald dus iets korter zijn dan de helft van de gevonden waarde. Men heeft dan de keuze uit naaldjes met een lengte van 5, 6, 8 of 12 mm.
Injectieplaatsen
Insuline kan worden ingespoten op goed bereikbare plaatsen. Er mogen geen grote bloedvaten of spataderen oppervlakkig in de buurt van de injectieplaats lopen en de plaats mag niet al te gevoelig zijn. Men kan ook beter niet prikken in een spuitinfiltraat, een gebied met verdikkingen of een blauwe plek. Littekenweefsel dient vermeden te worden.
De meest gebruikelijke spuitplaatsen zijn in het bovenbeen, de billen, armen of de buik. In het bovenbeen kan aan de voor- en buitenkant worden gespoten, niet aan de binnenkant vanwege de oppervlakkig lopende bloedvaten en zenuwen. Ook te dicht bij de knie injecteren is niet aan te bevelen vanwege de dunnere vetlaag. Het te gebruiken gebied van de arm is het bovenste deel van de bovenarm aan de buitenkant. Het injecteren in de arm kan slechts met één hand gebeuren en vergt daardoor wat meer oefening.
De buik kan van het middel tot de rand van een bikinibroekje worden gebruikt. Binnen een cirkel van 4 cm rond de navel kan beter niet worden gespoten vanwege de slechte opname, bovendien is dit pijnlijk.
Een laatste gebied is het bovenste buitenste kwadrant van de bil (heup).
De opnamesnelheid van insuline verschilt vanuit al deze gebieden. De insuline wordt vanuit de buik ongeveer 2 keer zo snel opgenomen als vanuit het bovenbeen of de billen. De opnamesnelheid vanuit de armen ligt hier tussenin. Binnen één gebied dient de injectieplaats zoveel mogelijk gevarieerd te worden. Wanneer men een injectie dagelijks 2 centimeter van de vorige toedient en pas na één week weer op de eerste injectieplaats terugkomt, is de kans op problemen kleiner.
VEEL SUCCES EN HOPELIJK HEBBEN JULLIE ER WAT AAN.
Het toedienen van insuline
Insuline wordt toegediend daar middel van een onderhuidse injectie. Bij een juiste injectietechniek zal de insuline in het onderhuidse vetweefsel zo dicht mogelijk bij de spierlaag worden gespoten, waarna opname in het bloed kan plaatsvinden.
Bij het injecteren met men letten op:
1. Spuit de insuline niet te diep (dat wil zeggen niet in de spier): spuiten in een spier is pijnlijk en bovendien zal de insuline hierdoor sneller worden opgenomen, waardoor de werkingsduur korter wordt.
2. Spuit ook niet oppervlakkig: bij een te oppervlakkige injectie blijft de insuline te lang in het onderhuidse vetweefsel aanwezig, zodat ze trager wordt opgenomen. Oppervlakkige injecties kunnen leiden tot verdikkingen.
3. Spuit niet steeds op dezelfde plaats: injecties die te veel op dezelfde plaats worden gegeven, kunnen de vorming van onderhuids littekenweefsel stimuleren, waardoor de insuline trager en slechter wordt opgenomen.
4. Houdt de naald zo stil mogelijk ter voorkoming van blauwe plekken.
Het onderhuidse vetweefsel
De dikte van het onderhuidse vetweefsel is bij mensen verschillend. Bovendien zijn er ook nog eens verschillen in de verdeling van het vetweefsel over het gehele lichaam. Het vetweefsel zit op sommige plaatsen wat vaster op de onderlaag dan ergens anders. Bij vrouwen zal in het algemeen het vetweefsel op de buik vrij los zitten, terwijl op de bovenbenen wat moeilijker valt op te pakken. Bij mannen is het vetweefsel op het bovenbeen in de regel dunner en losser. Getrainde mensen hebben meestal weinig onderhuids vetweefsel en de huidlaag zit in de regel bij hen strak om de spieren.
Injectietechniek
De meest gebruikte injectietechniek, met name bij insulinepennen, is het loodrecht injecteren in een brede huidplooi. Deze injectietechniek verdient de voorkeur als het onderhuidse vetweefsel tamelijk stevig aan de onderliggende spierlaag vastzit. Bij deze injectietechniek wordt een huidplooi tussen duim en vingers opgenomen. De naald wordt loodrecht ingebracht in het midden van de plooi. De insuline wordt ingespoten terwijl men de huidplooi vasthoudt. (zie tekening A)
Doet men dit laatste niet dan is er een kans dat de naald in de spier terechtkomt, wanneer de onderhuidse vetlaag te dun is (zie tekening B).
Wanneer men geen vaste hand heeft, zal men de huidplooi los moeten laten en de pen dicht bij de huid moeten vastpakken om de naald stil in de injectieplaats te houden. Bij een loodrechte injectie in vrij los onderhuids vetweefsel waar men alleen maar een smalle huidplooi kan opnemen, behoeft men de huidplooi niet vast te houden. De huidplooi wordt echter vaak om psychologische redenen vastgehouden: men is bang dat de naald te diep komt. De naald moet op het hoogste punt van de plooi ingebracht worden, waarna men de plooi langzaam laat zakken. Als men de plooi blijft vasthouden is de kans op een oppervlakkige injectie erg groot (zie tekening D). Deze techniek kan alleen worden toegepast als de naald korter is dan het onderhuidse vetweefsel dik is. In dit geval kan men ook injecteren zonder een huidplooi op te nemen (zie tekening C). Een voordeel hierbij is dat men met de vrijgekomen hand de onderzijde van de insulinepen kan vasthouden.
Als het onderhuidse vetweefsel dunner is dan de naald lang is, kan de schuine techniek worden toegepast. De naald wordt hierbij onder een hoek van 45 graden aan de voet van een smalle huidplooi door de huid geprikt. Bij deze techniek dient de opening van de naald zo gedraaid te zijn dat men er als het ware in kijkt, om de scherpe punt het eerst door de huid te laten gaan (zie tekening E). Een probleem bij deze techniek is dat vele mensen niet kunnen zien aan welke kant de opening van de naald zit.
Een nieuwe kortere naald
Een andere manier van injecteren bij dun onderhuids vetweefsel is het loodrecht injecteren met kortere naalden. Voor het gebruik op de pen is nu ook een 5 mm naaldje beschikbaar, NovoFine 5 mm. Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van een 5 mm naaldje de kansen op prikken in een spier nagenoeg uitsluit. Omdat bovendien de wanden van het naaldje dunner zijn, is de opening waardoor de insuline stroomt, groter dan bij de andere naaldjes. Dit betekent dat er minder druk uitgeoefend hoeft te worden bij het injecteren. Doordat het ultrascherpe naaldje gepolijst is, en voorzien van een glad siliconenlaagje, is er nauwelijks sprake van wrijving. Allemaal technische aspecten waardoor de injectie door de meeste mensen als pijnloos wordt ervaren.
Het injecteren
Onafhankelijk van de gekozen injectietechniek dient men als volgt te injecteren:
- insuline gebruiken die op kamertemperatuur is (minder pijn);
- de naald in zijn geheel inbrengen;
- de naald zo stil mogelijk houden;
- de insuline langzaam inspuiten;
- de naald vervolgens 3 seconden laten zitten;
- drukknop ingedrukt houden totdat de naald uit de huid is getrokken;
- de naald er in dezelfde richting uit halen zoals hij in de huid is gestoken. De naaldlengte
Bij de verschillende injectietechnieken behoort een naaldlengte passend bij de dikte van het onderhuidse vetweefsel. Door met duim en wijsvinger stevig een smalle plooi op te nemen, meet men de dubbele dikte van het onderhuidse vetweefsel (zie tekening F, hierbij is K de naaldlengte bij schuine techniek en L de naaldlengte bij loodrechttechniek). Bij de loodrechttechniek moet de naald dus iets korter zijn dan de helft van de gevonden waarde. Men heeft dan de keuze uit naaldjes met een lengte van 5, 6, 8 of 12 mm.
Injectieplaatsen
Insuline kan worden ingespoten op goed bereikbare plaatsen. Er mogen geen grote bloedvaten of spataderen oppervlakkig in de buurt van de injectieplaats lopen en de plaats mag niet al te gevoelig zijn. Men kan ook beter niet prikken in een spuitinfiltraat, een gebied met verdikkingen of een blauwe plek. Littekenweefsel dient vermeden te worden.
De meest gebruikelijke spuitplaatsen zijn in het bovenbeen, de billen, armen of de buik. In het bovenbeen kan aan de voor- en buitenkant worden gespoten, niet aan de binnenkant vanwege de oppervlakkig lopende bloedvaten en zenuwen. Ook te dicht bij de knie injecteren is niet aan te bevelen vanwege de dunnere vetlaag. Het te gebruiken gebied van de arm is het bovenste deel van de bovenarm aan de buitenkant. Het injecteren in de arm kan slechts met één hand gebeuren en vergt daardoor wat meer oefening.
De buik kan van het middel tot de rand van een bikinibroekje worden gebruikt. Binnen een cirkel van 4 cm rond de navel kan beter niet worden gespoten vanwege de slechte opname, bovendien is dit pijnlijk.
Een laatste gebied is het bovenste buitenste kwadrant van de bil (heup).
De opnamesnelheid van insuline verschilt vanuit al deze gebieden. De insuline wordt vanuit de buik ongeveer 2 keer zo snel opgenomen als vanuit het bovenbeen of de billen. De opnamesnelheid vanuit de armen ligt hier tussenin. Binnen één gebied dient de injectieplaats zoveel mogelijk gevarieerd te worden. Wanneer men een injectie dagelijks 2 centimeter van de vorige toedient en pas na één week weer op de eerste injectieplaats terugkomt, is de kans op problemen kleiner.
VEEL SUCCES EN HOPELIJK HEBBEN JULLIE ER WAT AAN.
Comment